Een goed gesprek met levenseindeconsulent bij De Einder Catharina Vasterling
Door Geertje Kindermans in De Psycholoog, mei 2018
Foto Peter Valckx
In de mei-editie 2018 van De Psycholoog vertelt Catharina Vasterling over de belangrijkste taak van de consulent: het onderzoek naar de ambivalentie over het laatstewilbesluit en toetsing van de kwaliteit van dat besluit.
Wie uit het leven wil stappen en dat ‘op een humane manier’ wil doen, kan zich wenden tot Stichting de Einder. De stichting helpt niet bij zelfdoding, maar kan de weg wijzen. De aanmelder krijgt eerst een of meer gesprekken met een consulent. Psychotherapeut Catharina Vasterling is zo’n consulent. Waar gaan de gesprekken met haar over? Wat is een ‘goed gesprek’? En wat is het verschil tussen haar werk als consulent en als psychotherapeut?Aanvankelijk was een van de doelen van Stichting De Einder (opgericht in 1995) om mensen te adviseren op het gebied van een zelfgekozen levenseinde. In de jaren negentig verbaasden een aantal humanisten zich erover dat op alle gebied advies te krijgen was, behalve op het gebied van de zelfgekozen dood. Een van de belangrijkste taken van de stichting was het geven van de ‘informatie’, informatie over hoe mensen aan middelen kunnen komen om zelf op een humane manier een einde aan hun leven te maken. Maar die informatie is tegenwoordig niet meer het belangrijkste, aldus Catharina Vasterling, consulent bij De Einder en zelfstandig gevestigd psychotherapeut. Wie een beetje handig is met internet komt er toch wel achter, en al helemaal nu het boek De vredige pil (van Fiona Stewart en Philip Nitschke) in Nederland verkrijgbaar is. Vasterling: ‘Tegenwoordig komen mensen vooral voor begeleiding.’
Het toetsen van de kwaliteit van de beslissing en het onderzoeken van de ambivalentie over het laatste-wil-besluit, beschouwt Vasterling als belangrijkste taak van een consultent.
Wanneer is voor Vasterling haar rol als consultent geslaagd? ‘Tja, natuurlijk als iemand na een paar gesprekken weer voor het leven kiest en weer in therapie wil gaan. Of eerst nog met zijn of haar ouders gaat praten,’ begint ze. Maar dat is misschien te makkelijk.
Ook geslaagd is een gesprek waarin Vasterling het gevoel heeft dat iemand echt van alle kanten naar zijn of haar doodwens heeft gekeken, als er nieuwe aspecten aan de orde zijn gekomen die het besluit ondersteunen of die de ambivalentie juist hebben vergroot. Ook als iemand de beslissing doorzet, kan Vasterling er vrede mee hebben. ‘Ik hoef het er niet mee eens te zijn. Maar als ik kan denken: het is voor jou een weloverwogen beslissing die past in de balans van hoe jij je leven beleeft, dan is dat goed.’
Wanneer ze ontevreden is? Toen ze net begon als consulent voerde ze een gesprek waarvan ze zich achteraf afvraagt of ze wel genoeg heeft doorgevraagd. Het ging om een man van begin dertig die ernstig gehandicapt was. ‘Hij had een sluitend verhaal en hij had op alle vragen antwoord. Daardoor heb ik me wat laten overdonderen. Maar achteraf dacht ik: volgens mij ben ik te soepel meegegaan met dit verhaal en heb ik te weinig op de ambivalenties doorgevraagd.’
Er zijn ook situaties waarin ze het niet eens is met de beslissing, maar waarin ze wel alles heeft gedaan wat ze had kunnen doen. Zoals bij een alleenstaande moeder die vanwege heftige, onbehandelbare pijnklachten haar leven wilde beëindigen. Haar twintigjarige dochter was meegekomen en kon zich bij haar moeders beslissing neerleggen. Er waren in de familiesfeer grote onopgeloste problemen. Vasterling: ‘Ik zou mijn leven nooit kunnen beëindigen met zulke onopgeloste conflicten, maar zij weigerde er nog iets aan te doen. Verder wilde ze niet dood, maar ze kon de pijn niet meer verdragen. En ik dacht: je kunt me nog meer vertellen, maar die pijn is niet alleen fysiek. Dat heb ik ook gezegd. Ik heb bovendien nog iets gezegd over het conflict, maar daar bleef het bij. Als therapeut zou je dan wel aan die deur gaan rammelen, als consulent niet.’
Dubbelrol
Een consulent hoeft niet per se psycholoog of hulpverlener te zijn, vindt Vasterling. Dat ze zelf zowel consulent als psychotherapeut is, is soms lastig. ‘Ik zat er eigenlijk niet op te wachten om consulent te worden, ik zou hen aanvankelijk alleen opleiden.’ Maar omdat er niet voldoende consulenten waren, heeft ze de taak toch op zich genomen. Wat het verschil is? ‘Als psychotherapeut wil je dat er beweging komt bij iemand, je gebruikt alles wat je hebt om iemand te helpen zich los te maken uit de situatie waarin hij zit. Je moet bovendien diagnosticeren. Als consulent doe je dat allemaal niet. Je kijkt alleen – voor zover je dat kan beoordelen – of iemand wilsbekwaam is. Als iemand bijvoorbeeld heel achterdochtig is, maar wel wilsbekwaam, dan benoem ik het hooguit, maar ik problematiseer het niet. Alleen als iemand het zelf problematiseert, pak ik het angeltje met liefde op.’
Toch maakt Vasterling zich wel eens schuldig aan een therapeutische blik en een interventie. ‘Dat zeg ik er dan wel bij.’
En een paar keer was de verleiding echt te groot en ging ze als consulent toch op de stoel van therapeut zitten. De eerste keer betrof het een jongen. Vasterling weigerde hem ‘de informatie te geven’ over hoe hij een einde aan zijn leven kon maken. ‘Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Ik zei: “Als je het over een jaar nog wilt, kan ik je helpen, maar nu heb je nog niet genoeg geprobeerd.” Daarna heb ik hem aangeboden dat hij bij mij in therapie kon komen. Twee maanden later is hij inderdaad teruggekomen en hebben we gesprekken gevoerd. Uiteindelijk heb ik hem doorverwezen voor klinische behandeling. Onlangs mailde hij me, en vroeg hoe het met me ging. Die belangstelling voor de omgeving is een goed teken. Hij is er nog lang niet, maar dit kan nog goed aflopen.’
De tweede keer ging het om een wat oudere vrouw met een jarenlange geschiedenis van heftige depressies en stemmingswisselingen. Ze had een man en volwassen kinderen en wilde absoluut dood. Haar man kwam mee naar de gesprekken, hij steunde haar in haar wens, hij was aan het einde van zijn latijn. Vasterling: ‘Ik heb haar de informatie gegeven, maar zag ook iets vreemds in de dynamiek van het echtpaar. Toen ben ik buiten mijn boekje gegaan en heb de vrouw gevraagd: “Hebt u in alle therapieën die u heeft gehad, al eens over agressie gepraat?” Ze antwoordde dat dit haar probleem niet was, want ze kon niet boos worden. “Dat kan ik me voorstellen, u wordt namelijk depressief,” zei ik. Ik heb haar in de gesprekken een beetje zitten stangen om haar boos te krijgen. Er kwam steeds meer therapeutische ruimte. Op een gegeven moment zei ik: “Volgens mij wilt u niet meer dood, maar u weet niet wat u wel wilt.” Dat beaamde ze en ik heb haar doorverwezen. Later belde ze me, het klikte niet met de therapeut, of ze bij mij relatiegesprekken konden krijgen. Dat is gebeurd en nu gaat het eigenlijk heel goed met hen.’
Dat zijn geweldige resultaten, waarom doet ze dat niet vaker? ‘Dat kan niet,’ zegt Vasterling stellig. ‘Daar komen die mensen niet voor, dan grijp ik in hun zelfbeschikking in. Als mensen bij een therapeut komen, vinden ze dat er iets moet veranderen. Bij een consulent komen ze voor iets anders.’ Het gaat dus om het deurtje waardoor ze naar binnen komen? ‘Ja,’ zegt ze. En inderdaad lijkt dat soms het verkeerde deurtje te zijn. Maar doorgaans doet ze daar dan niet veel mee. ‘Ik zeg soms wel dat ik het niet eens kan zijn met het besluit en ik leg uit waarom en stel voor wat men nog zou kunnen doen. Maar ik ga niet behandelen. En ik ga niet wroeten in de onderliggende conflicten.’
Schaamte
Vasterling ziet ook waar er problemen ontstaan. ‘Ik schaam me vaak over hoe de ggz nu functioneert,’ zegt ze. ‘Er wordt veel aan symptoombehandeling gedaan, maar vaak speelt er op de achtergrond hechtingsproblematiek mee, door bijvoorbeeld een geschiedenis van verwaarlozing. Daarvoor krijg je tegenwoordig therapie van tien, twintig sessies, totdat de symptomen zijn verdwenen.’
Maar daarmee is het hechtingsprobleem niet opgelost, vervolgt Vasterling. ‘Dus dan kom je later weer in de problemen en ga je soms niet opnieuw in therapie. Of neem jonge mensen die de diagnose autisme krijgen. Ze ervaren die diagnose als een soort doodsvonnis: je kunt niet meedoen aan de maatschappij, je zal nooit een goeie relatie krijgen en geen fatsoenlijk werk. Daarmee worden ze naar huis gestuurd. Ik kom zulke mensen regelmatig tegen als consulent. Het maakt me kwaad en droevig, maar wat kan ik doen? Ik moet hen formeel op alternatieven wijzen, en dat doe ik dan ook keurig. Maar ik snap wel als ze zeggen dat ze geen vertrouwen meer hebben in de ggz.’
Een wezenlijk verschil tussen therapie en een consulentengesprek, is dat de therapeutische relatie in zekere zin wederzijds is, zegt Vasterling dan. ‘In ieder geval is de groei naar wederzijdsheid een onderdeel van de therapie. Dat is als consulent niet zo. In die zin ben je meer dienstverlener.’
Is een consulent eigenlijk een zakelijk dienstverlener? Of toch meer een therapeut? Vasterling moet erom lachen. ‘Iets ertussenin. Je bent niet puur een zakelijke dienstverlener, want je hebt een eigen agenda, je wilt de kwaliteit van de besluitvorming toetsen, zodat je het begrijpt als je het door de ogen van de ander bekijkt. In die zin ben je dienstbaar, maar op het moment dat je in gesprek bent, ga je wel een relatie aan. Zakelijke dienstverlening over emoties, hoe moet je dat noemen?’
Logica van ‘het besluit’
Als consulent heeft ze vaak meerdere gesprekken. Dat ze slechts één gesprek voert, komt eigenlijk alleen voor als het gaat om wat oudere mensen die al goed geïnformeerd zijn en preventief iets in huis willen hebben. ‘Bij jongere mensen geef ik nooit in het eerste gesprek de informatie. Dan houden we zeker twee gesprekken, vaak meer, met verschillende telefoontjes tussendoor.’
Ze begint altijd met vragen hoe lang iemand al over de dood denkt en hoe hij tot het besluit is gekomen. ‘Ik probeer iemands leven te begrijpen als route naar dit besluit, ik probeer te begrijpen of het een logische stap is.’
Vervolgens probeert Vasterling de vraag te verbreden en de omgeving erbij te betrekken, de mensen eromheen. ‘Dan kijk ik of er haakjes zijn. Ik vraag: wie zal u vinden? Hoe zorgt u ervoor dat degene die u vindt, ervan op de hoogte is? Zo probeer ik het koker-denken te doorbreken. Hoor ik bijvoorbeeld dat er niemand is, alleen een kat, dan vraag ik: maar hoe moet dat dan met uw kat? Als iemand zegt dat die kat al is geregeld, ga ik er verder niet op in. Maar als iemand zegt: “O ja, die kat…” als iemand erover moet nadenken, dan probeer ik het probleem uit te vergroten. Dat leer ik andere consulenten ook.’
In een volgende fase gaat ze het einde echt visualiseren. ‘Ik vraag heel precies hoe iemand het gaat doen. En waar: in een stoel of in bed? Waar staat het bed? En neemt hij het ’s ochtends of ’s avonds? Het zo precies navragen is confronterend, dan moeten mensen er vaak nog even over nadenken. En dan ben ik alleen maar blij.’
Na een gesprek neemt een consulent nooit zelf contact op met de cliënt, maar wacht tot degene zelf weer wat laat horen. Daar zit een justitiële kant aan, want het kan uitgelegd worden als dat je druk op iemand uitoefent. Mensen moeten echt hun eigen proces volgen. Maar dat loslaten is niet altijd even makkelijk. Vasterling: ‘Vaak vraag ik me af hoe het met iemand gaat en of hij nog leeft. We vragen wel of we een overlijdensbericht kunnen krijgen, maar na zoveel jaar is het de vraag of je het krijgt. Daar kan ik verder niets aan doen. We hebben geen recente cijfers, maar in het verleden voerden twee op de tien mensen die ons benaderden daadwerkelijk hun doodswens uit.’
Soms krijgt ze dat direct mee. ‘Ik bied altijd aan dat mensen mij tot op het allerlaatst nog kunnen bellen. En dat komt af en toe voor. Dan belt iemand bijvoorbeeld om te checken of het echt wel save is of omdat hij angstig is. En een jongeman van 24 belde me en vroeg: “Wens me een goede reis.” Dat doe ik dan braaf, maar dat zou ik liever niet doen. Het is geen goede reis, het is niet de reis die je wilde, je zag alleen geen enkel perspectief meer. Dat zijn geen fijne telefoontjes. Vaak heb ik dan geen rustige dag.’
Het werk kan dus geestelijk zwaar zijn, maar dat is het lang niet altijd. Want acht van de tien mensen die consulenten spreken, zetten de wens niet door. Soms verdwijnt de doodswens zonder dat Vasterling iets therapeutisch hoeft te doen. Zoals een man van 89 die buikklachten had en het doel in zijn leven kwijt was. Hij had een jongere vrouw met wie hij een goeie relatie had en hij had kinderen. ‘In een van de gesprekken zei ik: “Maar u heeft ook wel veel verliezen geleden de afgelopen jaren. Kinderen kunnen buikpijn van verdriet krijgen, maar grote mensen ook.” In het laatste gesprek zei hij dat hij het weer ging proberen. Hij had de spullen in huis, voor het geval dat. Toen bleek ook dat er allerlei onderhuidse conflicten met zijn dochters hadden gespeeld, waarvan ik nog niets wist. Door mijn vragen in eerdere gesprekken had ik onbedoeld de lont in het kruitvat gegooid en de conflicten waren opgelost. Die man is nu buitengewoon tevreden. En ik heb dus precies gedaan wat ik geacht werd te doen als consulent.’
Met een zekere regelmaat krijgt Vasterling mailtjes van dankbare cliënten. Ze schrijven: ‘Fijn erover gepraat te hebben, ik voel me er nu rustiger onder, het hoeft even niet meer.’ En de meneer van de poes mailde: ‘Ik heb besloten te wachten tot de poes dood is.’
Catharina Vasterling (1945) studeerde andragologie en begon al tijdens haar studie les te geven op de opleiding van Sociaal psychiatrische verpleegkunde in Leusden. Vervolgens ging ze werken in de psychiatrie. Al heel vroeg werd ze geconfronteerd met de schadelijke gevolgen van gedwongen opnames in de psychiatrie en het sterkte haar in het gevoel dat mensen zelf over hun leven moeten kunnen beschikken. Al als jonge hulpverlener nam ze het op tegen psychiaters die de eindverantwoordelijkheid hadden over cliënten, niet gewoon, zeker niet in die tijd.
‘Ik was altijd nieuwsgierig, had lef en vertrouwde erg op mijn intuïtie. En ik had het geluk dat ik in een omgeving zat waar ik door mijn leidinggevende en collega’s gesteund werd.’
Ze is kind van een Duitse vader en Nederlandse moeder in een tijd dat dit nog een groot taboe was. Al heel jong leerde ze van zich afbijten. Die geschiedenis heeft haar gevormd, die heeft haar sterk heeft gemaakt en leerde haar haar eigen weg te gaan en op zichzelf te vertrouwen.
Ze kreeg contact met Boudewijn Chabot, dat ontwikkelde zich tot een vriendschap en via hem raakte ze betrokken bij De Einder, waar ze advies gaf, consulenten opleidt, en uiteindelijk zelf ook als consulent ging werken.
Waaraan moet een goede consulent voldoen? Volgens Vasterling is een goede consulent iemand die zelf het een en ander heeft meegemaakt, die goed contact kan maken en sensitief is. Het gaat om de combinatie van accepterend en begripvol zijn, maar toch durven te confronteren en stevig in de schoenen staat.
Een gevaar van het werk als consulent is dat je verleid kan worden tot almachtsgevoelens. ‘Het gaat over leven en dood en mensen willen iets van je, dus nodigen je uit om die rol op je te nemen. Dus als je daar gevoelig voor bent, of er niet voor gecorrigeerd wordt, dan kan ik me voorstellen dat die gevoelens met je op de loop gaan. Ik ben er wel alert op, ook bij mezelf trouwens. Als iemand je bijvoorbeeld vleit: “Je stelt zulke goede vragen en je luistert zo goed,” dan zou het kunnen dat je in de verleiding wordt gebracht om zo te reageren dat je meer van dat prettige vleiende krijgt.