Antwoorden van De Einder t.b.v. Hearing Commissie Voltooid Leven
1. Hoe omschrijft De Einder de problematiek rondom “voltooid leven”?
De “problematiek” situeert De Einder in de maatschappelijke opinie zoals neergelegd in internationale verdragen en een aantal grondwetten waarbij het recht op leven dusdanig wortel geschoten heeft dat de vraag naar een recht op sterven is ondergesneeuwd.
Volgens De Einder is leven geen plicht. Aan opposanten die het leven als een geschenk opvatten, werpt De Einder tegen dat een geschenk mag worden teruggegeven. Niemand heeft erom gevraagd ter wereld te komen maar eenmaal geboren, dient diegene die daartoe op basis van een autonome, weloverwogen, authentieke[1], duurzame en consistente beslissing het moment rijp oordeelt, op een menswaardige wijze uit het leven te kunnen stappen.
Dit zelfbeschikkingsrecht waarvoor De Einder pleit, vindt zijn grens in het “weloverwogenheids- en authenticiteits-“criterium: voorop staat de autonomie van het individu maar in die autonomie dient het individu met de gerechtvaardigde belangen van anderen rekening te houden waarbij die anderen het individu op de verantwoordelijkheid voor zijn keuzes mogen wijzen. Zonder limitatief te willen zijn: een ouder die overweegt uit het leven te stappen, moet zich in volle verantwoordelijkheid voor zijn keuze van destijds om ouder te worden, rekenschap geven van de repercussies die de uitvoering van zijn besluit tot levensbeëindiging op zijn kind(eren) heeft.
Wat wordt door De Einder onder “voltooid leven” verstaan?
De Einder heeft kennis genomen van de diverse definities zoals weergegeven in de kennissynthese van ZonMw. Zonder afbreuk aan deze definities te willen doen, opteert De Einder voor een andere omschrijving: een ruime omschrijving vanuit epicuristisch perspectief en een restrictieve omschrijving vanuit de praktijk van alledag. Onder “voltooid leven” wordt – in ruime zin – verstaan “de zonder druk van buitenaf tot stand gekomen weloverwogen visie, het authentieke gevoel en de duurzame belevenis van het individu dat het leven voor hem/haar niet nog iets in petto heeft dat het opbrengen van energie daarvoor rechtvaardigt” en – in restrictieve zin – “een aanhoudend gebrek aan vitaliteit dat resulteert in een aanhoudend verlangen naar de dood die als ‘de eeuwige rust’ wordt gepercipieerd”.
Is “voltooid leven” een juiste term voor de onderhavige problematiek?
“Voltooid leven” en “klaar met leven” acht De Einder – in de ruime visie die zij voorstaat – geschikte termen omdat de nadruk ligt op de afronding van het leven zonder dat aan dat leven negatieve connotaties kleven.
De termen “levensmoe” en “lijden aan het leven” benadrukken de problematische aspecten die aan de voortzetting van het leven kleven en passen beter in het restrictieve kader. Lijden moet volgens De Einder worden voorkomen. Daarbij weerspreekt De Einder niet dat lijden zin kan hebben. Voor De Einder spreekt het echter voor zich dat het in beginsel niet aan anderen is om aan het individu “lijden aan het leven” op te leggen: het is aan het individu zelf om daar wel of niet voor te kiezen.
2. Welke mogelijke oplossingen (maatschappelijk/juridisch) ziet De Einder voor de problematiek rondom “voltooid leven”?
In maatschappelijk opzicht dient er begrip te worden gecreëerd voor het gegeven dat er altijd een kleine populatie van mensen zal bestaan wier verlangen naar eeuwige rust vanaf een gegeven moment prevaleert boven haar “drive” tot leven. Deze categorie van mensen moet zich in haar eigenheid door de maatschappij erkend weten.
In juridisch opzicht dienen er waarborgen te worden geschapen dat deze categorie van mensen – zich gesteund voelend door anderen (de nabije of verre evenmens) – op een menswaardige wijze met humane middelen uit het leven kan stappen. Anno 2015 is in de vorm van meerdere betrouwbare middelen de “pil van Drion” voorhanden. Het moet voor de onderhavige categorie van mensen mogelijk worden gemaakt om zelfstandig en zonder de wet te overtreden in het bezit daarvan te komen.
Hoe kijkt De Einder aan tegen hulp bij zelfdoding als oplossing?
De Einder is er voorstander van dat er naast de mogelijkheid van artseneuthanasie zoals neergelegd in de WTL, ook zelfeuthanasie mogelijk is. Zelfeuthanasie houdt in dat het individu het besluit én de uitvoering in eigen hand heeft en niet aangewezen is op het oordeel van een arts die voor hem/haar beoordeelt of hij/zij ondraaglijk lijdt en op basis van zijn bevindingen daaromtrent wel of niet besluit de wens om het leven te beëindigen, te honoreren.
Niet altijd is mogelijk om aan zelfeuthanasie uitvoering te geven en spelen er lichamelijke beperkingen en/of gebrek aan internetervaring die meebrengen dat de hulp van anderen moet worden ingeroepen. De wet mag dergelijke hulp niet strafbaar stellen, mits uitgevoerd met inachtneming van zorgvuldigheidsnormen die in de maatschappelijke visie door dergelijke hulpverleners dienen te worden in acht genomen.
Recent heeft het gerechtshof Arnhem in zijn op 13 mei 2015 in de Heringa-zaak gewezen arrest een begin gemaakt met het inventariseren c.q. formuleren van dergelijke zorgvuldigheidsnormen. Dit is een goede zaak maar voor het overige acht De Einder bedoeld arrest een gemiste kans. Gemist omdat de verdediging in de persoon van mr. Vis het hof een handreiking heeft verstrekt om op basis van een internationaal verdrag (het EVRM) tot een uitspraak te komen die niet alleen opgaat voor Heringa in de specifieke positie waarin hij anno 2008 verkeerde maar van veel bredere maatschappelijke betekenis had kunnen zijn.
De Einder staat achter het pleidooi van mr. Vis dat zij sterk gesimplificeerd aldus samenvat:
het is een door het EVRM beschermd grondrecht van de mens om zijn leven zelfstandig op waardige wijze te mogen beëindigen en om daarbij op zijn naaste een beroep te mogen doen terwijl daarbovenop voor die naaste geldt dat deze niet mag worden verplicht passief toe te zien;
dit grondrecht van de mens en zijn naaste kan slechts worden beperkt door de limitatief omschreven (hogere) belangen gespecificeerd in artikel 8 lid 2 EVRM;
tot die in artikel 8 lid 2 EVRM gespecificeerde belangen behoort niet de bescherming van het leven vanuit de gedachte dat dit een objectief rechtsgoed is;
nu artikel 294 tweede lid Sr stoelt op de gedachte van het leven als objectief rechtsgoed, kan dit de toets van artikel 8 lid 2 EVRM niet doorstaan.
3. Verwacht De Einder positieve en/of negatieve (neven-)effecten als hulp bij zelfdoding onder bepaalde voorwaarden mogelijk wordt gemaakt?
Hulp bij zelfdoding vormt slechts een deeloplossing voor de problematiek van “voltooid leven”. Daarom zal onder a) de vraag naar de neveneffecten van hulp bij zelfdoding en onder b) de vraag naar de neveneffecten van het creëren van een oplossing voor de “voltooid leven”-problematiek worden beantwoord.
a. Het is de grote verdienste van mensen in het veld als o.m. Boudewijn Chabot en Bert Keizer dat zij een menswaardig sterven in de steun en liefdevolle aanwezigheid van dierbaren situeren: sterven doe je niet alleen. Het geeft waardigheid en menselijkheid aan het levenseinde wanneer de stervende zich door reciprociteit geborgen weet en op hulp van zijn medemens kan rekenen.
b. In maatschappelijk en juridisch opzicht dient een oplossing voor de “voltooid leven”-problematiek te worden gevonden. Met name t.a.v. de juridische oplossing als voorgestaan sub 2 bepleit De Einder om hier prudent te werk te gaan teneinde Nederland niet in een internationaal isolement terecht te laten komen. Een dergelijk internationaal isolement kan in de visie van De Einder worden tegengegaan door op een diplomatieke manier aan de hand van “wijze” en juridisch goed doordachte argumenten een beroep op het EVRM te doen en hiermee de voortrekkersrol die Nederland op tal van terreinen vervult, (wederom) in de schijnwerpers te zetten: volhouden, wel kijken naar andere landen maar er niet blijven op wachten … en hiermee ook andere mensen in andere landen helpen aan een betere kans op een beter levenseinde dan voorheen.
4. Hoe kan worden voorkomen dat mensen hun leven “voltooid” achten?
Hier past een wedervraag: waarom moet worden voorkomen dat mensen hun leven “voltooid” achten of “klaar zijn met leven” als dat niet vanuit een belevenis van lijden is ingegeven? Als het recht op leven een objectief rechtsgoed is, dan is in de visie van De Einder het recht op sterven dat evenzeer. In de woorden van Minister Schippers: “Ook al is de kwaliteit van zorg top, ook al doet de omgeving er alles aan om eenzaamheid te bestrijden, ook al krijgen patiënten de beste palliatieve zorg die er is, toch zullen er mensen zijn die zelf willen bepalen hoe te leven en hoe te sterven”.
Hiermee wenst De Einder overigens niet over het hoofd te zien dat eenzaamheid vaak een reden is om het leven als voltooid te beschouwen en dat eenzaamheid onder ouderen moet worden bestreden maar dat laat onverlet dat er niet overal een remedie voor is die voorkomt dat mensen uit het leven wensen te treden: kortom, is sprake van “lijden aan het leven” of van “levensmoeheid”, dan dient onder ogen te worden gezien dat er voor bepaalde vormen van lijden geen oplossing is. In de visie van De Einder geeft het geen pas dat een populatie die het aan vitaliteit niet ontbreekt haar eigen levensdrang oplegt aan een populatie wier afnemend gebrek aan energie in een verlangen naar eeuwige rust is geresulteerd.
5. Verwacht De Einder dat verzoeken om levensbeëindiging – al dan niet in de vorm van hulp bij zelfdoding – op grond van “voltooid leven” in de toekomst zullen toenemen?
De statistieken die Martijn Hagens als adviseur van De Einder over de afgelopen jaren heeft bijgehouden, laten een groei van verzoeken om levensbeëindiging zien evenals een groei van de naaste omgeving die door de hulpzoeker bij de levensbeëindiging wordt betrokken. De Einder schrijft dit met name toe aan de toenemende mondigheid van de moderne mens.
6. Wat wil De Einder de Adviescommissie Voltooid Leven meegeven ter overweging?
De kennissynthese van ZonMw maakt een onderscheid tussen acute doodswensen en doodswensen op termijn. Daarbij wordt met name op acute doodswensen ingegaan en zijn doodswensen op termijn enigszins in de mist verdwenen.
Ton Vink, woordvoerder van de counselors die door De Einder worden gefaciliteerd, maakt De Einder er regelmatig opmerkzaam op dat het de ervaring van de counselors is dat veel hulpzoekers die zich tot hen wenden met name de wens koesteren om op termijn het leven te beëindigen: de mens lijdt het meest onder wat hij vreest. Men zoekt geen hulp bij zelfdoding, maar zoekt, naar menselijk vermogen, de zeggenschap en regie over het eigen levenseinde.
Het geval wil dat niet alleen de kwaliteit van (toekomstig) sterven maar misschien nog wel meer die van (huidig) leven er zeer door wordt verbeterd wanneer deze categorie mensen over een “laatste wil pil” kan beschikken. De praktijk wijst uit dat de beschikking daarover de wens tot levensbeëindiging sterk vermindert en dat wellicht die pil nooit zal worden gebruikt. Sleutelwoord hier is “geruststelling”: het is de stellige overtuiging van De Einder dat voor de substantiële minderheid der populatie die de “voltooid leven”-problematiek opgelost wil zien, het (huidig) leven er een stuk zonniger komt uit te zien wanneer zij wordt gerustgesteld dat zij niet op enig moment gedoemd is tegen haar wil verder te leven.
Iets anders waar de counselors tegenaan lopen, zo heeft De Einder van Ton Vink begrepen, is het optreden van de justitiële autoriteiten nadat een geval van zelfeuthanasie bij voltooid leven is gemeld. Een kritische blik op het optreden van de officiële instanties na melding zou de verwerking van het gebeuren door de naasten, die nu immers als nabestaanden verder moeten, zeker ten goede kunnen komen.
Namens het bestuur,
Miriam de Bontridder (juridische zaken)
[1] Onder “authentiek” wordt hier in existentialistische zin verstaan dat het individu de verantwoordelijkheid voor de eigen keuzes neemt.